Op Vlieland, verspreid over vier ochtenden, schreef ik een sprookje. Een mierzoet sprookje over vlinders, over mij, over pride. Over hoe het is om uit de kast te komen. Vrijheid te voelen te zijn wie je bent, het blijft een oefening! En de heerlijke tijd die daarop volgde.
Nieuwsgierig keek ze naar de plek waar het geluid vandaan kwam. Een helder zingen, prachtige vrouwenstemmen. Maar dat was onmogelijk! Het parkje was een stukje wild gegroeid bos, al jaren vergeten door de gemeente. Mensen uit de buurt onderhielden het eens per jaar, waardoor Aurora er haar dagelijkse wandeling met Mango kon maken. Mango vloog altijd naar de vijver om naar de vliegende vissen te blaffen, die zich daar niet veel van aantrokken. Het gezang was geen koor als in een engelenkoor of een kerk, het klonk meer als elfjes, of feeën, moeilijk te omschrijven. Liefdevol en verfijnt, maar ook venijnig. Soms zelfs fel. Aurora kroop de bosjes in, op het geluid af. Links van haar hoorde ze het plonsen van de vissen en het blaffen van Mango. De doorns prikten in haar armen, maar ze was doortastend. En ineens zag ze waar het zingen vandaan kwam. Er stond een deurtje, middenin de bosjes. Aurora kroop verder naar het deurtje. Ze hoorde Mango naast zich, ongeduldig kwispelend. Snuffelend rondom het deurtje, dat op een keertje stond. Ze kroop nog dichterbij tot ze het bijna aan kon raken. Een doorn kraste haar been open, het deed pijn en ze zag druppeltjes bloed, maar ze negeerde het. Op het moment dat ze voelde hoe een grassprietje aan haar rechterknie kriebelde, realiseerde ze zich dat de natuur rondom haar, haar tegen probeerde te houden. Ook al had het geen ogen, toch zag ze hoe het sprietje dat haar been kraste haar venijnig aankeek. Het kietelende grasprietje dook weg toen ze het aan wilde raken. Het gezang drong weer tot haar door. Langzaam bracht ze haar hand naar de handgreep van het deurtje. Ze pakte het ouderwetse smeedwerk vast. Het deurtje oogde antiek, maar ze had het hier nog nooit gezien. Dat kon ook eigenlijk niet natuurlijk, een deurtje, hier in de bosjes. Maar het was er toch echt! Langzaam trok ze het deurtje open. De schanieren waren stroef, geroest over tijd. De feeën of elfjes klonken steeds luider. Misschien wel dreigender. Of was het vrolijker? Ze gaf een laatste ruk aan de handgreep, het deurtje vloog open.
~
Ze zag zichzelf. In het deurtje zat een spiegel. Geen gewone spiegel, want deze reflecteerde niet haar spiegelbeeld zoals elke andere spiegel dat zou doen, hij reflecteerde haar innerlijk wezen. Ze zag zichzelf in haar overpeinzingen, pijn, woede, liefde en geluk. Met haar hand raakte ze de spiegel aan. De spiegel en al haar gedachten en gevoelens golfden als een rimpeling in het water. Ze stak haar hand door de spiegel, die als een reflectie terugkwam en haarzelf aanraakte. Ze raakte haarzelf aan, kneep, trok en duwde zichzelf. Het leek of haar spiegelbeeld aan haar trok, dat was beangstigend, ze verstijfde. Wie was dat meisje dat zo op haar leek? Ze trok harder, de spiegel werd een en al rimpeling, alsof ze rondspartelden in een verticale vijver. Ze gaf het op, stopte het gevecht met zichzelf. De rimpelingen namen langzaam af tot het weer rustig was. Ze bewoog haar gezicht langzaam naar haar spiegelbeeld en gaf een liefdevolle tedere kus op haar eigen lippen. Ze sloot haar ogen en stroomde vol met zelfliefde. De spiegel klapte als een zeepbel uit elkaar, frisse druppeltjes achterlatend op haar gezicht. De deur was geopend. Ze kroop er doorheen en kwam in een prachtige sprookjesachtige wereld. Vogels floten de meest bijzonder melodieën, bontgekleurde sprinkhanen sprongen door het gras, en mooiste vlinders fladderden giechelend en wentelend in de warme zachte lucht.
~
Ze keek naar haar armen en besefte dat ze nu zelf een vlinder was. Natuurlijk! Het kwam allemaal samen, als kind wilde ze altijd al vlinder zijn. Ze had van die dagen dat haar rug jeukte, alsof er daar iets miste. Ze had het al die tijd verdrongen. Mensen mogen geen vlinders zijn, zo had ze geleerd, zichzelf streng opgelegd. Voorzichtig vouwde ze haar vleugels open, het voelde vreemd, machtig en sierlijk. Langzaam bewoog ze haar vleugels op en neer, ze voelde de opwaartse druk, haar hart sloeg over, zou ze ook echt kunnen vliegen? Ze keek rond. Ze zat op een grote geurige vlinderstruik, samen met honderden anderen vlinders die ook de mooiste vleugels met zich meedroegen. Haar vleugels waren mintgroen met een roze randje. Nog eens bewoog ze haar vleugels. Ze hoorde iemand zeggen: ‘Toe maar, het mag nu’. Het kwam links van haar, daar zag ze de mooiste vlinder die ze ooit gezien had. ‘Geen zorgen lieverd, durf te vliegen, je bent zo licht en krachtig, je hebt zo lang gewacht, je hoeft alleen maar met je vleugels te klappen en je veert omhoog.’ Langzaam bewoog Aurora nog eens haar vleugels. Ze kon het nog steeds niet geloven, ineens was ze echt een vlinder. Ze wilde al haar hele leven een vlinder zijn, maar ze had niet beseft dat ze al die tijd al een vlinder was. In haar dromen vloog ze al die jaren al door de prachtigste velden, vol met de geurigste bloemen. Ze bewoog haar vleugels, zoals in haar dromen, en plotseling voelde ze haarzelf opveren. Ze liet het takje waar ze op zat los en zweefde de heerlijke warmer zomerse lucht in.
~
Eerst fladderde ze wat in het rond. Ze probeerde alle opties. Stijgen, landen, lopen, rennen, eten, liggen, en weer opstijgen. En in de lucht probeerde ze alle snelheden, rondjes draaien, fladderen zonder doel. En op een bepaald moment, toen ze alle mogelijkheden van haar vleugels verkend had, dacht ze ‘Nu op reis!’. Ze vloog sierlijk de lucht in en begon haar reis door de wonderlijke wereld. Ze voelde de wind door de kleine schubjes op haar vleugels gieren. Dat voelde hemels, als verliefd zijn, de liefde raasde door haar lichaam. Onder haar zag ze de meest bizarre landschappen vol gras, bloemen, vennen en heuvels. Soms was het moeilijk niet even te stoppen en van een bloem te proeven. Maar Aurora wilde verder vliegen. In deze wereld kon ze veel meer genieten dan dat ze gewend was in de mensenwereld. De vrijheid was ongekend! Na een minuut of twintig, of waren het uren want tijd was niet aanwezig, lande ze op een prachtig roze veld. Ze had de mooiste kleuren velden voorbij zien komen, maar dit veld was zó roze, zó zacht, en de geur was zo inmens liefdevol. Tijdens haar landing zag ze dat het veld vol zat met vlinders als haar. In allerlei lichte liefelijke kleuren. Ze klapperden met hun vleugels als welkomstgroet. Ze deed hetzelfde terug. Ze voelde zich veilig hier. Geliefd. Ze kon de wereld aan.